Vijf feiten over jongensvriendschap
Jongens gaan heel anders met elkaar om dan meisjes. Ze praten niet met elkaar, maar dóen liever iets samen. En bij ruzie is het klap erop, zand erover. Vijf feiten over jongensvriendschappen die je als moeder van een zoon vast bekend voorkomen.
1 Oefenen in 'man zijn'
In de crèche staan jongetjes gezellig samen met de meisjes te strijken en te koken in de poppenhoek. Met 4 of 5 jaar maakt het ze meestal ook nog niet uit of ze tikkertje spelen met Rosie of met Robbie. Maar vanaf groep 3 spelen de meeste jongens uitsluitend met jongens. Waarom? Soort zoekt soort. En als je voorkeur uitgaat naar voetballen of stoeien, kom je nu eenmaal sneller bij de jongens terecht. Vriendschappen zijn bovendien oefenmodellen voor het volwassen leven. Wie oefent in het 'man zijn', meet zich graag aan andere mannen in spe. Hoe lossen zij conflicten op? Geven zij wel eens toe of blijven ze bij hun standpunt? Reacties van vrienden geven een kind informatie over zijn persoonlijkheid, waarmee het zijn zelfbeeld opbouwt. Na het 12e jaar ontstaan er weer gemengde vriendschappen.
2 Samen experimenteren
Kan het kapot? Hoe valt iets? Hoe ver komt het? Welk geluid maakt het? Jongens zijn nieuwsgierig, onderzoekend, inventief en competitief van aard. Hun vriendschappen hebben vaak diezelfde eigenschappen. Samen gaan ze op zoek naar nog betere skatetrucs, andere manieren om van een heuvel te springen of spannende experimenten met kampvuurtjes. Zo meten ze aan elkaar af hoeveel ze zelf durven, hoe behendig ze zijn, wie het sterkst, slimst, stoerst of grappigst is. Ze beconcurreren en bewonderen elkaar openlijk. En waar meisjes naar een bekende aanpak zullen grijpen bij problemen, gaan jongens eerder samen op zoek naar een creatieve, originele oplossing.
3 Klap erop, zand erover
Wie in de weg staat, duw je opzij. Wie niet luisteren wil, moet maar voelen. Jongens gaan conflicten niet uit de weg. Ze zoeken ze zelfs op. Door met elkaar te stoeien en vechten bepalen ze wie welke plek in de rangorde inneemt. Wie heeft de leiding? Wie is de op één na machtigste? Wie delft het onderspit? Als ze ruzie hebben, gaat het over onrechtvaardig gedrag van de ander, over niet nagekomen beloftes of het feit dat de ander te veel de baas speelt. En waar meisjes dan eindeloos gaan praten, spreken jongens in lichaamstaal. Bam, klap erop en klaar. Daarna is de ruzie meestal opgelost en wordt er verder niet meer over gesproken. Voor ouders en leerkrachten zijn jongensruzies daardoor makkelijk te begrijpen. Ze zijn simpel en eenduidig.
4 Veel vriendschappen
De meeste jongens hebben meerdere vriendschappen. Een vriendje in de straat om mee buiten te spelen, een vriend op de naschoolse die ook graag schaakt, een vriendje dat net zo gek is op voetballen en een vriend om lol mee te trappen. Hoe meer interesses een jongen heeft, hoe makkelijker het voor hem is om veel verschillende vriendschappen te sluiten. Maar al lijken jongensvriendschappen daardoor wat oppervlakkig, toch blijkt uit onderzoek dat ook jongens uiteindelijk meer waarde hechten aan vertrouwelijke vriendschappen dan aan 'doen'-vriendschappen.
5 Foute vrienden
Zelfs in groep 1 houd je als ouder soms je hart al vast als je kind niet ziet hoe overmoedig, onaardig of leugenachtig zijn vriendje is. Wat te doen? Wat je in ieder geval niet moet doen, zeggen experts, is ingrijpen en je ermee bemoeien. Het beste wat je kunt doen, is de situatie voor je kind inzichtelijk maken. Wanneer je zoon thuiskomt met klachten over zijn vriend – die hem heeft uitgelachen, geslagen, genegeerd of gecommandeerd – geef dan niet direct je mening, maar vraag door. Wat is er precies gebeurd? Omdat het voor kinderen vaak moeilijk is een situatie in woorden te duiden, werkt het heel goed om de situatie na te spelen met een paar Playmobil-poppetjes of wat er ook op tafel ligt. Je zegt: 'Oké, jij bent deze mandarijn, hij die andere. Hoe stonden jullie? Wat zei hij? En wat zei jij toen? Wat gebeurde er daarna?' Daarna kun je je kind vragen hoe hij de volgende keer denkt te reageren. Kinderen weten zelf vaak heel goed hoe ze iets kunnen oplossen. Als ze maar gehoord worden en de ruimte krijgen.
Bronnen: kinderpsycholoog Anne Kooijman; Kleine Ontwikkelingspsychologie van Rita Kohnstamm