Puber vermist: “Ik liep niet weg. Ik ging ergens naartoe”
In het diepste geheim besloot Pieter (14, 3 havo), samen met zijn vriend Daan, op een gewone schooldag naar Parijs te fietsen. Drie nachten waren de jongens vermist. Vier helse dagen later pikte vader Christiaan (50, journalist) hen op in de Franse hoofdstad. Vader en zoon blikken terug.
Pieter, Maandagochtend
In tegenstelling tot de meeste ochtenden druk ik mijn wekker deze keer niet op snooze. Binnen tien seconden sta ik me al aan te kleden. Moe ben ik niet, ook al heb ik nauwelijks geslapen. Ik lees het briefje voor mijn ouders nog eens goed door en leg het onder mijn bed. Terwijl ik mijn vader en moeder vaarwel zeg en de deur uitloop, klopt mijn hart in mijn keel. Voor de zekerheid controleer ik mijn banden. Dan stap ik op mijn fiets. Zoals altijd staat Daan aan het eind van de straat op mij te wachten. Het is acht uur en over een kwartier is Daans moeder naar haar werk. Als zij weg is, pakt Daan zijn tas in. We stappen op de fiets met een blikje energydrank in de ene hand en de routebeschrijving Tilburg-Parijs in de andere.
Christiaan, Maandagavond
Dochter Lisa dekt de tafel. Ik werk nog enkele e-mails af. Het is vroeg donker.
Pieter mag wel eens thuiskomen. Dan staat Anna naast me. ‘We hebben een probleem’. In haar hand een brief van Pieter, gevonden na een korte sms van onze zoon. Pieter laat weten dat hij met zijn vriend Daan vertrokken is naar Frankrijk. Volgend weekend denken ze terug te keren. Hij schrijft dat het niets met ons te maken heeft en dat we ons vooral niet ongerust moeten maken.
Anna trekt haar jas aan. De moeder van Daan woont om de hoek. Ik zoek op internet wat te doen bij vermissing van minderjarigen en bel de politie. Amper een uur later is het crisisberaad. Ook de ouders van Daan ontvingen een sms en vonden een brief. Nu zitten ze bij ons aan tafel, samen met twee agenten van de Tilburgse politie. In de geschiedenis van Pieters laptop ontdekt Lisa een routebeschrijving naar Parijs. De politie neemt de zaak hoog op. Ik onderteken een formulier waarmee ik toestemming geef om een internationaal signalement te verspreiden en om de media in te lichten. De politiemannen vertellen dat ze de gsm’s van de jongens willen peilen, zodat we snel weten waar ze zijn. Tegen middernacht meldt Omroep Brabant dat ze worden vermist.
Pieter maandagavond
Een precieze reden voor ons vertrek naar de Franse hoofdstad heb ik niet. Parijs klinkt als een geweldig avontuur en ik hou wel van wat spanning.
Na honderddertig kilometer fietsen vergaan we van de schouder-, spier- en zadelpijn. Rond etenstijd sms’en we onze ouders dat er een brief klaarligt. Om tien uur ‘s avonds fietsen we het centrum van Brussel binnen en nemen een welverdiende pauze in de eerste kebabtent die we tegenkomen. Slapen willen we op Zaventem, het vliegveld van Brussel. Daar is het niet alleen warm en veilig, ook heb je er wc’s, wifi, eettenten en een trein- en busstation voor als dat nodig zou zijn. Tussen andere wachtende reizigers zullen we niet opvallen, de perfecte locatie dus. Via stadskaarten in bushokjes vinden we onze weg naar het vliegveld. Tegen middernacht komen we aan, gaan tussen de andere passagiers zitten en vallen vrijwel gelijk in slaap.
De volgende ochtend verrekken we nog steeds van de spierpijn. Weer honderd kilometer fietsen? Nee, daar hebben we geen trek in. Daarom pakken we de trein naar het centrum van Brussel, terwijl we onze ouders sms’en dat ze zich geen zorgen moeten maken. Daarna zetten we onze telefoons uit, want wij weten natuurlijk dat ze onze gsm’s kunnen peilen.
Ons humeur golft erg op en neer. Want die ochtend krijgen we de eerste sms’jes en krabbels op Hyves. Als we die lezen, voelen we ons diep schuldig en denken alleen maar aan onze bezorgde ouders. Daarna denken we weer aan Parijs, waar we erg blij en opgewonden van worden. We willen niet halverwege afkappen, want daar krijgen we zeker spijt van. Om ons schuldgevoel te verdringen, lezen we geen krabbels en sms’jes meer. Onze bestemming is immers nog niet bereikt. Die ligt op de tweede etage van de Eiffeltoren.
Christiaan, Dinsdagochtend
Daans vader belt. Terwijl wij naar het plafond lagen te staren, volgde hij de op Pieters laptop gevonden fietsroute richting Franse grens. Zonder resultaat. Zijn we ongerust? Jazeker. Maar we hebben ook vertrouwen in onze zoon. Met hem en Lisa woonden we drie keer in het buitenland. We weten dat Pieter, zij het met ons als achtervang, net zo gemakkelijk zijn weg vindt in Addis Abeba als in New York. Tegelijkertijd is hij nog maar 14 en wanneer hij zelf al geen domme dingen doet, kan hij altijd nog verzeild raken in andermans problemen. Bovendien hebben we geen idee waar hij denkt te overnachten, of hij geld bij zich heeft, wat zijn eindbestemming is en wanneer hij terug zal keren. Onze hoop ligt bij de Tilburgse politie. Die reageerde niet alleen bijzonder meelevend maar lijkt ook adequaat te handelen.
De dinsdag kruipt voorbij, gevuld met telefoontjes en e-mailtjes van familie, vrienden en kennissen. Het aantal berichten op nieuwssites neemt in razend tempo toe. De politie belt. De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen om de telefoons van Pieter en Daan te peilen. Dat staat hij alleen toe bij onmiddellijk levensgevaar. De frustratie van de politieman is hoorbaar. ‘Kijkt de Belgische of Franse politie wél uit naar de jongens?’ vraag ik. De agent aarzelt. Helaas. Zo’n internationaal signalement komt alleen van pas als een vermist kind per toeval in de handen van de politie valt.
Pieter, Woensdagochtend
Na een tweede nacht op Zaventem is de spierpijn nog steeds niet verdwenen. Dit vliegveld begint als thuis te voelen. Het is er gezellig, we kennen de weg en de mensen zijn vriendelijk. Maar Parijs wordt nog leuker. Met die gedachte stoppen we onze bagage in een kluis, ketenen onze fietsen vast en lopen naar het treinstation. Ik antwoord op sms’jes van mijn klasgenoten dat we op weg zijn naar Lille. Maar we nemen een trein naar het zuiden, naar Quévy, een plaatsje op de Frans-Belgische grens. Vanaf Quévy zal er wel een trein of bus naar Parijs vertrekken. Quévy blijkt een verlaten eindstation, met dichtgetimmerde ramen en deuren, midden in een leeg landschap, zonder mensen. We pakken de trein weer terug en stappen uit in Mons, waar we een Belgische wafel eten. Vanaf Mons nemen we de bus naar Maubeuge. We zijn in Frankrijk!
De prijs voor twee tickets van Maubeuge naar Parijs is zestig euro. Dat is veertig euro meer dan we hebben. Dus reizen we zonder kaartjes. We nemen de eerste klas. Daar is waarschijnlijk minder controle. Halte na halte gaat het goed. Parijs komt snel dichterbij. Terwijl we hevig discussiëren over wat te doen als we in Parijs aankomen, merken we niet dat de deur opengaat. Een conducteur stapt de coupé binnen.
Christiaan, Woensdagochtend
Ik word wakker en denk: Pieter is thuis. Maar zijn bed is nog net zo leeg als gisteren. Om iets van Pieters geur op te vangen, druk ik mijn neus in zijn kussen. Het ruikt naar de wax waarmee hij ‘s ochtends zijn haren in vorm brengt. Twee nachten, twee ochtenden, twee avonden zonder onze zoon. Het zijn lege, beklemmende uren. Is het mogelijk dat hij nooit meer terugkeert? Ik bel met mijn ouders. Mijn moeder heeft niet geslapen. Ik vertel haar dat we er zeker van zijn dat alles goed komt. Dat Pieter zelfstandiger is dan menig volwassene, dat hij voor het weekend gewoon weer thuis is. Maar in mijn hart groeit de twijfel, een twijfel die dreigt over te slaan in een gevoel van radeloosheid.
Hadden Pieter en Daan aangekondigd om, buiten schooltijd, op fietsvakantie te gaan, dan hadden we dat waarschijnlijk toegestaan. Anna zou zich met hen over de route buigen, samen zouden we campings of jeugdherbergen uitzoeken en, eenmaal op weg, zouden we geregeld met de jongens bellen. Wat is het dan dat ons nu richting radeloosheid drijft? Is het alleen de ongerustheid dat hem iets overkomt? Is ‘t het feit dat we verstoken zijn van elke informatie? Of is ‘t het simpele gegeven dat ons kind aan onze controle is ontsnapt, dat we alle regie kwijt zijn, dat Pieter een vroege stap maakt richting volwassenheid?
Maaike: ‘De gymleraar gaf mijn dochter zo’n harde duw dat ze viel’
Opnieuw een smsje. Pieter. Hij meldt dat we ons geen zorgen moeten maken en dat hem niets zal overkomen. Concrete informatie geeft hij niet. Dan ontvangen we twee tips. Pieter en Daan zijn gesignaleerd in Brussel. En ze zijn op weg richting Lille. Ik bel de politie. De fietsroutes van Brussel naar Lille zijn relatief eenvoudig te traceren, wellicht kunnen onze jongens ergens worden onderschept door de lokale Belgische politie. Maar de Tilburgse politie heeft de zaak overgedragen. De vraag is aan wie. Aan de districtsrecherche, zegt de ene agent. Aan een wijkbureau, zegt een ander. Plots blijkt niemand meer verantwoordelijk.
Precies tweeënhalf uur hang ik aan de telefoon. En tweeënhalf uur lang word ik doorgeschakeld zonder ook maar één politiefunctionaris te spreken die iets van de zaak weet. Of die, erger nog, iets met de zaak wil. Bij het laatste telefoontje, wanneer ik een telefoniste opnieuw alles moet uitleggen, overwint mijn irritatie. Ik vloek, breek het gesprek af en bel een kennis met contacten in de top van de politie. Zij belooft ons probleem meteen voor te leggen aan een hoge politiechef. Anna trekt haar conclusie. ‘We hoeven nergens op te rekenen. We staan er alleen voor. Als we de jongens willen terugvinden, dan zullen we ze zelf moeten zoeken.’
We pakken onze pyjama’s en tandenborstels, zoeken landkaarten van België en Noord-Frankrijk, zetten een kan koffie en stappen in de auto. Op weg naar Brussel bellen we met Lisa’s school en met de buren, die onze dochter graag willen opvangen. Vanaf Brussel volgen we de meest voor de hand liggende fietsroute naar Lille. Bij fastfood restaurants laten we uitgeprinte signalementen achter en bereiken Lille bij het vallen van de avond. Stapvoets rij ik rondjes door het centrum, Anna loopt de McDonald’s en Kentucky Fried Chicken’s af. Van de jongens geen spoor. De hoge politiechef belt: ook haar is het niet gelukt om de officier van justitie te vermurwen om de gsm’s van de jongens te laten peilen.
Pieter, Woensdagmiddag
Wanneer we nu worden gepakt, balen we flink. Want we rijden net Parijs binnen. Maar de conducteur loopt door. Dat was op het nippertje! Ik was al vaker hier. Maar deze keer voelt het heel anders. We stappen uit op Gare du Nord. Daan praat op Hyves met zijn moeder. Ik kijk op mijn telefoon hoe het eraan toegaat in mijn inbox. En ja hoor, zoals ik al verwachtte, zijn mijn ouders in Lille aan het zoeken. Het is maar goed dat ik mijn klasgenoten niet de waarheid heb verteld. Ik voel me verraden.
‘Mijn zoon van 15 wil dat zijn vriendinnetje bij ons blijft slapen. Wat moet ik doen?’
Het is vier uur. Via het Centre Pompidou en de Notre Dame wandelen we naar de Seine. Het schuldgevoel loopt weer op. Na anderhalf uur staan we voor de Eiffeltoren. De trappen zijn dicht. Dus spenderen we ons laatste geld aan kaartjes voor de lift. Vanaf de tweede verdieping kijken we over de lichtjes van de stad. We zijn ontzettend trots dat we de Eiffeltoren hebben gehaald. Dat én de adrenaline verdringen ons schuldgevoel. Om dezelfde redenen als we op Zaventem sliepen, overnachten we nu op het drukke treinstation.
Christiaan, Woensdagavond
De moed zakt in onze schoenen. We overwegen om terug naar huis te rijden. Dan belt Daans moeder. Via Hyves liet haar zoon weten dat hij ‘ergens’ in Frankrijk is, en dat hij het misschien niet erg vindt om te worden opgehaald. Dat klinkt veelbelovend. We besluiten in Lille te blijven. Ook de vader van Daan neemt in Lille een hotel. Hij volgde, net als wij, een mogelijke fietsroute, nu iets ten noorden van de lijn Brussel-Lille.
Tijdens het ontbijt, stuurt Anna een sms naar Pieter met de boodschap dat wij in Frankrijk zijn en hem een lift kunnen geven. Pieter sms’t terug en vertelt dat hij niet in Lille zit, maar in Parijs. En dat ze best met de auto naar huis willen.
Pieter, Donderdagochtend
We zijn moe en het geld is op. Ons plan is om simpelweg op de Thalys naar Brussel te stappen. Worden we opnieuw niet gecontroleerd, dan fietsen we vanuit Brussel weer terug naar Tilburg. Is er wel controle, dan draagt de conducteur ons over aan de politie. Die brengt ons wel veilig thuis. Maar met de auto is handiger. Ik sms mijn moeder dat ze ons voor het Gare du Nord kan oppikken. Rond twee uur zie ik hoe mijn ouders aan komen rijden.
Christiaan, Donderdagmiddag
Pieter en Daan, die vier dagen lang geen douche of tandenborstel hebben gezien, stinken als otters. Onze opluchting overheerst onze boosheid. We bellen. Lisa. De oma’s en opa’s. De politiechef en de politieagenten van maandagavond die zich tot het uiterste inspanden om de officier van justitie te overtuigen.
De lange weg terug wordt er stevig gepraat. Tussen Daan en zijn vader. Tussen Pieter en ons. Als ik Pieter vraag waarom hij wegliep, schiet hij in de verdediging. ‘Ik ben helemaal niet weggelopen. Ik liep ergens naar toe.’ Als hij vertelt hoe ze hun reis hebben aangepakt, gebeurt het onvermijdelijke. Ik kan een gevoel van trots maar amper onderdrukken.
Om privacyredenen zijn de namen gefingeerd.
Ilona: ‘Ik las in het dagboek van mijn dochter dat ze is ontmaagd’