Varen
Ik druk de verrekijker tegen mijn voorhoofd, tuur naar een geel streepje. Zoon, 8, zit zonder zwemvest in de kano van zijn vader en is naar het eilandje in de verte gepeddeld. Het eilandje ligt in het Veluwemeer.
Op de terugweg heeft hij de wind tegen, schuin. Ik zie het streepje dichterbij komen, dan weer afdrijven. Op het uiterste puntje van de baai dribbel ik heen en weer. Het is de eerste keer dat zoon in de kano van zijn vader zit. Hij had geroepen dat hij naar het eilandje in de verte wilde varen.
Ik had tegengesputterd. Zowel zijn vader als moeder, ging ervan uit dat het gesputter voldoende was om zoon binnen de aangegeven ruimte te laten kanoën.
Ik tuur nog steeds. Hij houdt de peddel stil. Zou dit van vermoeidheid zijn of spaart hij, heel strategisch, zijn energie? Tot aan het eilandje, is het water niet meters diep, maar diep genoeg voor zoon. De kano is afgedreven door de harde wind, het streepje wordt eerder kleiner dan groter.
Wat zijn we toch twee oetlullen, denk ik bezorgd. Het was nog verrekte moeilijk geweest om tegen de wind in te komen, een stuk zwaarder dan heen. Voor mij was het ook de eerste keer dat ik in de gele kano voer. Ik voelde me een koning, vooral dicht bij het eilandje is het stil. Ik waande me alleen op het glinsterende water, slechts in de verte een groep dobberende zwanen.
Mijn prinsje peddelt op de woelige baren in een reuze kano. Ik voel een knoop in mijn maag. ‘Maaarten’ brul ik. Door het mulle zand ren ik richting een ander strandje, de verrekijker bonkt op mijn borst. Teveel surfers die me het zicht ontnemen, hijgend sprint ik weer terug naar het punt op de baai. Ik tuur en tuur.
Eindelijk, de streep groeit.
Ik zie de peddel, een pluk haar. Geen prinsje maar een stoere zeeman, kijk hem eens ploeteren. Ik wijs naar ons strandje ‘die kant’. Als hij dichterbij is, klinkt zijn stem.
‘Jaahaah mama, dat weet ik heus wel’.
Later zal hij ons zeggen dat hij het ‘best zwaar’ vond.
We rijden naar Harderwijk, kopen een zwemvest. Die middag, met zwemvest aan, peddelt zoon na vijf minuten terug. Resoluut stapt hij uit de kano, sleept hem op het zand. Driftig sjort hij aan zijn vest, kijkt ons beschuldigend aan.
’Ja, zo vind ik er niks meer aan. Jullie weten toch dat ik zonder kan, dat heb je vanochtend zelf gezien’.