Het lievelingetje: Als de een je beter ligt dan de ander…
Het ene kind voel je moeiteloos aan, het andere begrijp je soms nauwelijks. Zijn dat voorbijgaande fases, of is hier sprake van een ‘leermoment’? En kun je dat als ouder sturen?
In ieder gezin is er één het lievelingetje, hetzij van de vader, hetzij van de moeder, hetzij van allebei.’ Ik lees de zin, aanvankelijk nog half slapend, in het boek Broers en Zussen, geschreven door de Franse kinderpsychiater Marcel Rufo.
Nu ben ik meteen wakker. Hoezo een lievelingetje?! Wie van mijn drie bloedjes is dat dan? Ik word hier heel ongemakkelijk van. Krijg onmiddellijk een soort Sophie’s choice-gevoel. Ja, ik heb inderdaad een andere band met alle drie de jongens. Maar zit dat hem niet in wie ze zijn en in hun leeftijd? En een andere band is toch niet altijd een bétere band? Of, zoals een vriend van mij ooit eens zei: ‘Je kunt toch ook niet zeggen dat je meer van je armen houdt dan van je benen?’?
Iedereen weet het
In plaats van de gehoopte geruststelling dat het in de praktijk allemaal niet zo’n vaart loopt, maakt Rufo het alleen nog maar erger. ‘De andere kinderen hebben overigens tamelijk snel door wie het lievelingetje is, want het gezin is de ideale plek om te observeren en te vergelijken.’ Hmm, dat zou betekenen dat ik serieus rekening moet houden met de hartverscheurende klachten van Daan (8) dat Piet (11) altijd alles mag (namelijk later naar bed) en dat Ruben (3) altijd zijn zin krijgt. Ruben roept te pas en te onpas: ‘Ik was de eerste.’ Dat ik zo’n peuteropmerking niet meteen genadeloos afstraf, is volgens Daan héél partijdig.
Een telefoontje ’s avonds met mijn moeder maakt de situatie nog ongemakkelijker. Ik vertel haar dat ik een stuk ga schrijven over het feit dat de relatie met het ene kind soms veel makkelijker of vanzelfsprekender is dan met het andere. Nogal onverwacht bevestigt mijn moeder deze stelling met een volmondig: ‘O ja, dat is zeker zo.’ Het ligt op mijn lippen om te vragen wíe dan haar lievelingetje was, maar ik doe het niet – te gênant, denk ik. Toch vraag ik het me natuurlijk wel af. Was ik het? Was het mijn oudste zus of mijn jongste broertje? Volgens Rufo zouden wij dit instinctief aangevoeld moeten hebben. Ik weet dat ik minder lawaaierig was dan mijn oudere zus, maar was ik daardoor de lieveling? Of heeft mijn zus gelijk als ze zegt dat ons jongste broertje mijn moeders oogappel is? Hij was natuurlijk wel bijzonder als jongen na twee meisjes. En ook nog eens de jongste!
Extra aantrekkingskracht
Rufo komt met enkele verklaringen voor het ‘feit’ dat een van de kinderen het lievelingetje wordt. Zo noemt hij bijvoorbeeld het uiterlijk. En ja, dat herken ik wel een beetje. Als Daan dat wit geborduurde slaaphemd aantrekt over zijn gespierde lijf ziet hij er met zijn donkere haren uit als een oosterse prins. Op zo’n moment kan hij me heel makkelijk om zijn kleine pinkje winden. Datzelfde heb ik met Piet als hij dat strakke bruine jack aan heeft en zijn haren net iets te lang zijn.
Daarnaast kan ‘herkenning’ een rol spelen: dezelfde oogopslag of lichaamsbouw, een gedeelde interesse, hetzelfde gevoel voor humor. Zo’n factor schept volgens Rufo een bijzondere band met je kind. Ook dat herken ik. Maar ik kan niet zeggen dat ik dat met de een sterker heb dan met de ander. Het gaat bij die herkenning om veel verschillende dingen: een bepaalde verlegenheid, helemaal kunnen opgaan in een fantasiespel of mooi verhaal, rare angsten, vol overgave iets in elkaar knutselen, enthousiasme voor muziek. De ene keer zie je dat heel erg terug bij de een en het volgende moment bij de ander. Dat schept op zo’n moment een speciale band, ja. Maar is een kind daarmee een lievelingetje?
Band vanaf de geboorte
Tot slot kunnen de omstandigheden rond de geboorte ervoor zorgen dat de band extra of minder goed is. Zo kan het zijn dat je de geboorte van je kind koppelt aan een ongelukkige herinnering – scheiding of sterfgeval – of juist aan een hele gelukkige of bijzondere periode. Piet bijvoorbeeld is geheel ongepland ontstaan, toen ik in Mexico was om gezinnen voor te lichten over het belang van familieplanning. Na de aanvankelijke stress werd ik daar heel vrolijk van. En achteraf gezien is het ’t beste wat me ooit is overkomen. Dat schiep zeker een bijzondere band.
Het kan ook dat de bevalling veel heftiger uitpakte dan je verwachtte, of dat je kind van een ander geslacht was dan je hoopte. Piets bevalling verliep bijvoorbeeld minder soepel dan ik had gedacht. Na zijn geboorte moesten we meteen naar het ziekenhuis. Dat zorgde voor een wat onrustige start. Bij Daan daarentegen had ik juist een hele mooie bevalling. Dankzij een doortastende vroedvrouw beviel ik thuis van een negenponder die ik de eerste vierentwintig uur niet hoefde los te laten. Daan is nog altijd een kind dat graag op schoot kruipt en af en toe aan je haar plukt. Ruben was weliswaar niet het verwachte meisje, maar na twee miskramen een zeer gewenst kind. Hij werd thuis geboren, terwijl zijn broers beneden naar Pipi Langkous keken. Hij kon geen beter onthaal krijgen. En nog steeds wordt iedereen vrolijk van hem.
Drie verschillende situaties, kortom. En drie verschillende kinderen, van wie Daan en Ruben fysieker zijn dan Piet. Omdat ik het gevoel heb dat lichamelijk contact de band met je kind versterkt, trek ik Piet met zijn elfjarige lijf wat vaker zelf op schoot of kriebel ik hem over zijn rug. Bij mij werkt dat goed. Voor mijn gevoel heb ik daarmee oprecht géén lieveling.
Niks lievelingetje
Pedagoog en opvoedadviseur Saskia Nihom schept wat licht in de duisternis. Gelukkig zit ik volgens haar niet in een politiek correcte ontkenningsfase als ik beweer dat ik geen lieveling heb. Nihom: ‘Ik geloof niet dat ouders een lieveling hebben. Ik heb in mijn praktijk ook nog nooit een ouder horen zeggen: “Dat is mijn liefste kind.” Wel hoor ik vaak van ouders dat ze met het ene kind prima door een deur kunnen, maar dat ze zich met het andere kind echt geen raad weten. Dat heeft volgens mij helemaal niets met houden van te maken, maar meer met het hebben van een klik. Ik geloof namelijk best dat je met het ene kind beter matcht dan met het andere kind. Of anders gezegd: dat de chemie of de energie beter klopt. Dat heb je met je vrienden en kennissen ook – bij sommigen heb je al aan een half woord genoeg. Dus waarom zou dat bij je kind niet zo kunnen zijn? Een kind is een geheel nieuw “systeem” dat is opgebouwd uit onderdelen van jouw systeem en onderdelen van dat van je partner. Dat levert een nieuwe combinatie op die soms eigenschappen of uiterlijk kenmerken bevat die je niet herkent – terug te voeren op een achterneef van je partner? – en die je ook niet bevallen.’
Versterk de band
Als je moeite hebt met bepaalde eigenschappen van je kind, of als het – tijdelijk – beter klikt met de een dan met de ander, is het volgens Nihom vooral zaak om dit te erkennen. Je moet je er niet schuldig over voelen. Nogmaals: het heeft niets met houden van te maken. Je moet natuurlijk wél voorkomen dat de zaken scheef gaan lopen. Niet automatisch in gaan vullen, maar kijken wat er bij je kind past.
Nihom: ‘Je moet heel goed naar je kind kijken en luisteren. Dus niet zeggen: “Ga toch op hockey” als je kind aangeeft dat het liever op schaken wil. Dat is echt niet denkbeeldig, hoor. Ik vroeg eens aan een meisje wat ze het liefst wilde doen. “Voetballen,” zei ze toen, “maar dat mag niet.”
Het is heel belangrijk om regelmatig je verwachtingen en idealen bij te stellen en na te gaan wat je kind écht wil. En als dat iets totaal anders is dan wat jij in gedachten had, zul je soms een beetje toneel moeten spelen. Voor sommige zaken heb je nu eenmaal meer belangstelling dan voor andere, maar dat hoeft je kind niet altijd te weten. Want juist door je in te leven in zijn interesses en hem aan te spreken op zijn eigen talenten, versterk je de band die – misschien tijdelijk – uit balans is.’
Behandel ze ongelijk
En daar komen Rufo en Nihom elkaar weer tegen. Want of je het nou hebt over een lievelingetje of over een betere klik: ook Rufo vindt dat je extra je best moet doen voor degene met wie de relatie minder soepel verloopt. ‘Vader of moeder zijn betekent vooral dat je een inspanning doet naar degene die niet al je wensen bevredigt.’ Hij benadrukt, net als Nihom, dat je per kind een eigen intieme relatie moet opbouwen. Want juist door het één op één contact krijgt het kind de kans om zich gewaardeerd te voelen en krijg je als ouder de kans om onvermoede kwaliteiten bij je kind te ontdekken. En die verdieping zorgt uiteindelijk voor een betere band.
Het grappige is dat Rufo en Nihom dus adviseren om juist dat te doen waarvan je zou denken dat het heel oneerlijk is: je kinderen ongelijk behandelen. Sterker nog: ‘Juist in het collectieve contact zullen de ouder en het kind dat op hem of haar lijkt altijd twee handen op één buik zijn,’ zegt Rufo. Waarmee je de kloof met degene die níet op je lijkt nog groter maakt en dat is nou juist het resultaat dat je niet wilt bereiken.
Ik besluit me nog eens oprecht af te vragen of het met het ene kind beter klikt dan met het andere. Dat is verdraagzamer dan bedenken welk kind ik als eerste uit een brandend huis zou redden. Maar wie het ook wordt, ik vertel het lekker niet. Voor het geval ik nog eens toneel moet spelen.
Elk kind een eigen aanpak
Ieder kind is uniek, schrijven Paul en Barbara Tieger in hun boek Eigen-aardig opvoeden. En dus vraagt elk kind om een eigen opvoedaanpak. In het boek vertellen de auteurs je hoe je aan de hand van de MBTI-persoonlijkheidsleer het karakter van je kind beter kunt leren kennen. Daarnaast leggen ze uit wat dit opvoedtechnisch gezien betekent.
Meer informatie
- Broers en Zussen, Marcel Rufo, uitgeverij Archipel, ISBN 9063051875
- Voor opvoedadviezen van Saskia Nihom zie: www.opvoedcoach.nl en haar boek: Gek van je kind – opvoeden hoe doe je dat nou?, uitgeverij Het Spectrum, ISBN 9027421854