Geen zin in school
Over hun school zijn de meeste leerlingen dik tevreden. Leuke klas, gezellige sfeer. Alleen jammer dat je er ook wat moet leren. Nederlandse kinderen behoren tot de meest ongemotiveerde scholieren ter wereld. Wat gaat er mis? Verloedert het onderwijs, deugen de docenten niet of ligt het aan de opvoeding?
Nederlandse scholieren zijn lui en ongemotiveerd. Dat is grofweg de conclusie van de Inspectie van het Onderwijs in haar Onderwijsverslag twee jaar geleden. De inspecteurs zelf zeggen liever dat ‘de motivatie beter kan’. Hoe dit vroeger zat, weten we niet. Maar deze cijfers liegen er niet om. In een op de vijf lessen op de middelbare school en in een op de tien lessen op de basisschool is een groot deel van de leerlingen met heel andere dingen bezig dan met de lesstof. Zeker in vergelijking met leeftijdsgenoten in andere landen valt op hoe weinig gemotiveerd Nederlandse leerlingen zijn.
Middelbare scholen
Rekenen bijvoorbeeld vindt maar 32 procent van onze zesdegroepers leuk, terwijl dat in andere landen gemiddeld 48 procent is. Lezen is ook niet populair: slechts zes (van de 49) landen hebben minder gemotiveerde lezertjes. Op de middelbare school daalt de zin in leren helemaal rap vergeleken met landen als Australië, Mexico, Zweden en Turkije. Maar één op de vijf 15-jarigen kijkt uit naar de volgende wiskundeles. Elders geldt dat voor meer dan een derde van de klas.
Wat is er mis bij ons? Heel wat, zeggen Inspectie, minister, staatssecretaris en onderwijscritici. Ach, relativeren sommige docenten en onderwijsexperts, wat zegt lol in lezen, rekenen of wiskunde nou eigenlijk over het totale schoolplezier? Jarenlange lespraktijk leert dat gemiddeld zo’n tachtig procent van de leerlingen wel gemotiveerd is. Maar daar denken middelbare scholieren zelf anders over. Nienke (13), Tim (15), Marijn (17), Wies (18) en Lydia (18) geven bijvoorbeeld alle vijf toe dat leren niet hun prioriteit nummer 1 is. En bij hun medeleerlingen herkennen ze het gebrek aan motivatie al helemaal. Wiens schuld is dat? Ligt het aan onze opvoeding? Aan ‘de’ maatschappij? Of aan het onderwijs?
Het ligt aan ons
1. We hebben ze te veel gepamperd
Natuurlijk hebben pubers als gevolg van heftige hormoon- en hersenstormen wel wat anders aan hun hoofd dan de slag bij Waterloo. Al te gretige belangstelling voor school is bovendien niet cool. Allemaal waar, maar dat geldt ook in Australië of Mexico en voor het basisonderwijs gaat dat niet op. Er is dus meer aan de hand.
Presley Bergen, docent en woordvoerder Beter Onderwijs Nederland (BON), weet wat: ‘Wij hebben onze kinderen te veel gepamperd. Omdat we als de dood zijn om het kinderhartje te bezeren of politiek incorrect te zijn, zetten we ze niet onder druk. Vanaf de jaren zestig zijn we hun welbevinden steeds belangrijker gaan vinden.’ Dat betaalt zich uit. Sinds 2002 is ons kroost het gelukkigste nageslacht ter wereld. Misschien is dat emotioneel verwende grut daardoor wat minder goed met verplichtingen. Het feit dat ze overlopen van geestdrift om een online spelletje te leren, bewijst dat ze het wel in zich hebben.
‘Ze zijn enorm gemotiveerd, maar niet voor wat wij willen,’ aldus Jacqueline Boerefijn, biologiedocent en positief psycholoog.
2. Kinderen kunnen niet meer tegen autoriteit
‘Ik kan er niet goed tegen dat iemand, zonder dat ik daarmee heb ingestemd, de baas over mij gaat spelen,’ verwoordt Marijn de afkeer van gezag van veel van zijn leeftijdsgenoten. Anje Ros, auteur van Gemotiveerd leren en lesgeven, herkent dit. ‘Onze kinderen zijn eraan gewend om voor zichzelf op te komen, hun mening te geven.’ Het is de vrucht van de Hollandse polderopvoeding, waarbij keukentafeloverleg met de kinderen de plaats innam van ouderlijk bevel. ‘Ik merk dat ouders het moeilijker vinden om grenzen en regels te stellen dan twintig jaar geleden,’ is Boerefijns ervaring.
Die polderhouding zie je terug op school. Autoriteit heb je tegenwoordig niet zomaar, die moet je verdienen. Zeker een leraar; de status van zijn beroep is de laatste decennia enorm gekelderd. Het helpt dan niet als ouders op hoge poten naar school komen om zich te beklagen over de manier waarop de docent hun engeltje behandelt.
‘Onacceptabel,’ vindt Boerefijn. ‘Ik zeg toch ook niet dat uw dochter van mij de afwasmachine thuis niet hoeft in te ruimen,’ antwoordde ze een moeder die vond dat haar kind onterecht gestraft was. Dat kwam vroeger toch niet voor.
3. Ze hebben te weinig discipline, doorzettingsvermogen en verantwoordelijkheidsgevoel
Tja, dat krijg je als je er prinsjes en prinsesjes van maakt. Bergen: ‘Discipline is een vies woord geworden. In het huidige onderwijs worden kinderen niet uitgedaagd om zo goed mogelijk te scoren. Een zesje is goed genoeg. In samenwerkingsprojecten haalt iedereen hetzelfde cijfer, terwijl er altijd twee zijn die alles doen en de rest erbij hangt.’ En aangezien elke leerling een zak met geld is en scholen die niet kwijt willen raken, worden cijfers creatief opgehoogd als te veel kinderen dreigen te doubleren.
Feit is dat 61,5 procent van de 15-jarigen toegeeft snel op te geven bij een probleem (internationaal is dat gemiddeld 56 procent). Slechts 28 procent behoudt zijn interesse in een taak (internationaal 49 procent) en iets meer dan een derde gaat door tot het perfect is (internationaal 44 procent). En als iets niet lukt, dan ligt het niet aan hen. ‘Soms heb ik gewoon pech,’ zegt 67 procent (internationaal 38 procent). Of is de stof te moeilijk (74 procent tegenover elders 57 procent).
4. Wij verwachten te weinig van ze. O nee, te veel
In het buitenland denkt bijna een op de drie ouders dat hun kind later een universitaire titel zal behalen. In Nederland denkt maar 14 procent dat. Positief daaraan is dat kinderen dan niet zo gepusht zullen worden. De keerzijde is dat ze ook geen extra zetje krijgen om net iets meer te doen. Daartegenover staan de ouders die juist veel te hoge verwachtingen hebben en hun vmbo-kind per se de havo willen doorjagen. Zowel een te laag als een te hoog niveau kan een motivatiekiller zijn.
Het ligt aan het onderwijs
5. Ze werken alleen voor een cijfer
‘Is het voor een cijfer,’ vraagt de klas als de docent een opdracht geeft. Nee? Dan daalt de motivatie meteen naar het nulpunt. Veel leerlingen zijn uitsluitend extrinsiek gemotiveerd. Ze leren niet omdat ze geïnteresseerd zijn in de stof, maar omdat het moet: van school, van hun ouders of van zichzelf. ‘Het systeem werkt nu eenmaal zo. Cijfers komen op je rapport, bepalen je overgang. Zodra er een cijfer aanhangt, wil je je bewijzen,’ verklaart Nienke. ‘We moeten al zo veel doen voor school. Dingen voor een punt gaan daarom voor,’ vult Marijn aan. Dat is jammer, want de stof die je voor een toets leert blijft meestal niet hangen.
Soms laait er een vleugje intrinsieke motivatie op: dat ze uit zichzelf iets willen beheersen omdat ze het echt boeiend vinden. Dat leidt altijd tot betere prestaties, blijkt uit onderzoek. Volgens de zogenaamde zelfdeterminatietheorie – de meest gangbare motivatietheorie – hebben kinderen een natuurlijke drang om te leren. Die kan echter om zeep worden geholpen als de drie psychologische basisbehoeften aan autonomie, verbondenheid en competentie niet zijn vervuld. Als kinderen denken dat ze geen enkele invloed hebben op wat ze moeten doen, als ze zich niet gewaardeerd voelen of er niet bijhoren, en als de stof ze onder of boven de pet gaat, verdwijnt de intrinsieke motivatie als sneeuw voor de zon.
‘Vooral in het voortgezet onderwijs staan die drie voorwaarden onder druk,’ zegt Ros. ‘Na de eerste maanden op de middelbare school daalt de motivatie van brugpiepers. En dat blijft zo. Leerlingen hebben weinig eigen inbreng. De docent bepaalt wat en hoe er geleerd wordt. Kinderen zijn onzeker of ze alle nieuwe vakken wel aankunnen. En met die voortdurende leswisselingen is het ook niet makkelijk om een relatie met je docent op te bouwen.’
Nou is extrinsieke motivatie nog niet zo heel erg als kinderen het belang van een leeropdracht inzien. Als ze weten waar ze het voor doen. Je kunt een pesthekel hebben aan economie, maar het toch maar leren omdat je later ondernemer wilt worden. Helaas is het met die instrumentele motivatie onder Nederlandse leerlingen ook niet zo best gesteld. Althans, als het om wiskunde gaat.
Slechts 58 procent van de 15-jarigen vindt het zinvol om zijn best voor dit vak te doen omdat het hem in zijn latere werk zal helpen. In andere landen ziet gemiddeld driekwart van hun leeftijdsgenoten het nut daarvan in. Toch verklaart de zelfdeterminatietheorie niet alles. In het basisonderwijs komen leerlingen psychologisch namelijk wel aan hun trekken: er is één leerkracht en één klas (verbinding), ze hebben veel meer keuzemogelijkheden (autonomie) en de lesstof is meestal beter afgestemd op hun niveau (competentie).
6. Het onderwijs is té leuk geworden
Het is het stokpaardje van Presley Bergen. ‘Begin jaren negentig hebben we in Nederland besloten dat het onderwijs leuk moest worden. Kinderen moesten met plezier naar school gaan.’ Die missie is geslaagd: liefst 82 procent van de 15-jarigen is happy op zijn middelbare school. En basisschoolkinderen geven hun school gemiddeld een 8,1.
Dat is toch mooi? Bergen aarzelt. ‘Het punt is dat het nergens ter wereld zo ver is doorgeschoten en zo lang is doorgegaan als hier. Niks mis met leuk, maar het is ten koste gegaan van de kwaliteit.’
Dat laatste verbaast hem niet. In het Nieuwe Leren werden kinderen gezien als kleine volwassenen die zelf verantwoordelijkheid voor hun schoolloopbaan konden dragen. Niet het resultaat was belangrijk, maar het proces ernaartoe.
‘Het ergste is dat ze zelf mochten bepalen hoe dat proces eruitzag en wat het moest opleveren.’ Belachelijk, vindt Bergen. Hoe kun je dat aan kinderen overlaten? Terwijl die nog niet in staat zijn om de langetermijngevolgen van hun handelen te overzien. In het Nieuwe Leren is presteren al net zo’n smerig woord als discipline.
Boerefijn en Ros zijn het er niet mee eens. ‘School is heus niet alleen maar leuk,’ zegt Boerefijn. Ros: ‘Hoe kan te leuk onderwijs leiden tot minder motivatie? Als het BON gelijk heeft, zouden Hollandse leerlingen juist heel gemotiveerd zijn en lage prestaties halen. Nederland scoort echter nog steeds hoog op internationale rankings. Bovendien zijn cijfers nu weer belangrijk. Er is veel druk op scholen om hoge taal- en rekenscores te behalen.’ Misschien is juist de huidige nadruk op cijfers wel debet aan de afkalvende motivatie. Klopt, zegt Bergen, maar het duurt minstens twintig jaar voordat alles helemaal is teruggedraaid. Onderwijsstaatssecretaris Sander Dekker gaf hier ongewild een voorbeeld van. ‘De lessen moeten leuker,’ was zijn reactie in het Journaal op het geconstateerde motivatieprobleem.
7. Ze krijgen te weinig positieve feedback
In het Nederlandse onderwijs overheerst een negatieve grondhouding. Boerefijn: ‘Wij kijken vooral naar waar kinderen niet goed in zijn. Dat is inherent aan een systeem met cijfers, overgangsnormen en exameneisen. Dat demotiveert enorm: iedereen hunkert naar waardering.’ Hij pleit daarom voor Positief Onderwijs: ‘Dat benadrukt ook hun sterke kanten, op welk gebied dan ook. Daarvan gaan kinderen rechter lopen en wordt de sfeer in de klas en de relatie met de docent beter.’ Uiteindelijk zal dat ook effect hebben op de leermotivatie, al haal je nooit een score van honderd procent.
‘Ik vind dat een docent je moet stimuleren door af en toe “wauw, dit is geweldig” te zeggen,’ oppert haviste Wies. Nog geen derde van de 15-jarigen (29 procent) hoort wel eens van zijn leraar hoe goed hij het tijdens de (wiskunde)les doet. Nederland loopt volgens Boerefijn veel minder warm voor Positief Onderwijs dan het buitenland.
Het ligt aan de docenten
8. De lessen zijn ook zo saai, onpersoonlijk en ouderwets
Lydia heeft nog altijd goede herinneringen aan een museumproject waarbij de leerlingen hun lievelingsschilderijen mochten exposeren. De motivatie schiet omhoog als de lesstof aansluit bij de interesses, talenten of ervaringen van kinderen. Als er ruimte is voor eigen inbreng. De lessen liggen echter meestal al behoorlijk vast. Maar ook in de manier waarop vraagstukken te lijf worden gegaan, zijn leerlingen niet altijd vrij.
‘Nee, de leraar vraagt ons niet om probleemstellingen op onze eigen manier op te lossen,’ zegt bijna driekwart van de Hollandse wiskundeleerlingen (gemiddeld 59 procent). Door tijd-, ruimte- of didactisch gebrek stemmen docenten de lesstof doorgaans ook te weinig af op de behoeften of mogelijkheden van hun leerlingen. Over de ICTbehendigheid van de gemiddelde leraar is een op de vier deelnemers aan het 1V Jongerenpanel (van het tv-programma EenVandaag) ook niet te spreken. Moeten zij hem gaan uitleggen hoe een digibord werkt! Dat wekt inderdaad geen erg bijdetijdse indruk.
Vwo’ers Milan van Amerongen en Casper van Hensbergen, die als reactie op het Inspectierapport een profielwerkstuk maakten over ‘De staat van de leerling’, hopen op een verdere ontwikkeling van het ICT-gebruik en de ICT-vaardigheden van docenten. Leerkrachten die gebruikmaken van moderne technologie moeten daar vooral mee doorgaan, ‘want dat zorgt voor motivatie, variatie en leuke lessen’.
9. Docenten zijn zelf weinig motiverend
Het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) constateert in zijn tweejaarlijkse monitor dat de meeste leerlingen (60 procent) best in hun nopjes zijn met hun docenten. Alleen over hun motiverend vermogen zijn ze minder tevreden.
De ideale leerkracht kan volgens het 1V Jongerenpanel goed uitleggen, is enthousiast, heeft humor, kan orde houden, betrekt de klas actief bij de les en zet ICT op een goede manier in. Leerlingen voelen het haarfijn aan als een leraar niet zo dol op zijn werk is. ‘Ik val in slaap bij docenten die alles op de automatische piloot doen,’ aldus Tim. Wies: ‘Mijn aardrijkskundeleraar vertelde mij dat hij docent was geworden omdat hij het vak zo boeiend vindt. Dat is niet genoeg. Je moet jonge mensen iets willen bijbrengen.’
Boerefijn wordt boos als ze collega’s hoort zeggen dat pubers niet te motiveren zijn. ‘Hallo! Dat is je vak!’ Bergen: ‘We hebben te veel slechte docenten opgeleid.’ Op de Pabo’s en de lerarenopleidingen ging het volgens Bergen immers ook niet primair om de prestaties. Met als gevolg dat sommige basisschoolleerkrachten het rekenniveau van groep 8 niet eens halen en rapporten vol taalfouten schrijven. En dat sommige VOleraren hun papiertje hebben gehaald, terwijl ze over geen enkele van de eigenschappen voor een goede leraar beschikken.
‘Hoe hoger een docent is opgeleid, hoe meer hij van zijn vak weet, hoe meer hij boven de stof staat en hoe speelser hij les kan geven. Daar is onderzoek naar gedaan. In veel landen hebben leerkrachten daarom een academische graad. Wij kennen 25 procent onbevoegde leraren.’ Volgens Boerefijn hoeven die niet per se minder motiverend te zijn. ‘Sowieso weten de meesten hun klas wel mee te slepen. Maar er zit wel eens een opgebrande tussen.’
Kortom: het ligt aan ons, aan het onderwijs en aan de docenten.
Het antwoord op de vraag waarom onze kinderen zo weinig leerlustig zijn, is een beetje van alles. Voor het gebrek aan motivatie op de basisschool kunnen we vooral boos naar onszelf en onze cultuur kijken. Op de middelbare school werkt het onderwijssysteem extra demotiverend. Wat ouders kunnen doen, is zorgen dat zij in ieder geval uit het lijstje ‘schuldigen’ verdwijnen.
Bronnen
Inspectie van het onderwijs – De staat van het onderwijs (2014), PIRLS-onderzoek 2011 (lezen, zesde groep PO, in 49 landen), TIMSS-onderzoek 2011 (rekenen, zesde groep PO, 63 landen), PISA-onderzoek 2012 (wiskunde, 15-jarigen, OECDlanden).
Met dank aan:
Presley Bergen (BON), Jacqueline Boerefijn (positiefonderwijs.nl), Anje Ros (KPCGroep, lector bij Fontys), Lydia Randt, Wies van Nijnanten, Marijn Kuypers, Nienke Groskamp en Tim de Groot.